Overstekende reeën: Wanneer is de verkeersveiligheid zodanig in het geding, dat reeën mogen worden geschoten ?

Volgens de Voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland (Uitspraak van de voorzieningenrechter van de RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT van 11 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2297) is het doden van een ree in het belang van de verkeersveiligheid pas aan de orde als met objectieve en verifieerbare bewijsstukken kan worden onderbouwd hoe ernstig de aanrijdingen zijn en welke schade (materiële – of letselschade) daaruit voortkomt. Dit is een nieuwe eis en een breuk met eerdere jurisprudentie. Het is een voorlopige uitspraak die niet bindend is in de bodemprocedure en het is nog lang niet zeker dat deze jurisprudentie door andere rechters zal worden bevestigd.

De ABRvS bepaalde al bij uitspraak van 17 november 2004 (nr. 200403676/1) dat verkeersveiligheid onder ‘openbare veiligheid’ mag worden gerekend als ontheffingsgrondslag voor destijds artikel 68 eerste lid aanhef en onder a. Ffw. Sinds die tijd geldt dat een ree in beginsel mag worden afgeschoten als voldoende onderbouwd kan worden dat afschot een bijdrage levert aan de verkeersveiligheid en dit doel niet voldoende op andere wijze kan worden verzekerd.

Het is de vraag of het terecht is dat meer onderzoek moet worden gedaan om de ernst van de gevolgen van de aanrijdingen mee te nemen in de onderbouwing en rechtvaardiging van het besluit om in het belang van de verkeersveiligheid, als onderdeel van de openbare veiligheid, over te kunnen gaan tot toestemmingverlening voor populatiebeheer van het ree. Uit de tekst van de wet vloeit voort, dat toestemming kan worden verleend in het in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.1

Hieruit lijkt te volgen dat het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid al hebben te gelden als voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang, in tegenstelling tot mogelijk andere ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’. Over die andere aanvullende gronden kan nog discussie zijn. Het is het vervolgens aan het bevoegd gezag, die daartoe immers beoordelingsruimte heeft, om te bepalen of het belang van de openbare veiligheid wordt geschonden, of niet. De ‘ernst’ is mijns inziens al gegeven bij het aan de orde zijn van dit belang. Bij deze uitleg hoeft geen extra zware bewijslast te worden opgelegd aan het bevoegd gezag, als de doelstelling (het bereiken van een goede verkeersveiligheid) niet even goed zouden kan worden bereikt op een voor het ree minder belastende wijze.


1Art. 8.74k lid 1 onder b en ten derde Bkl.